Het verschuldigd zijn van accijnzen op basis van een fictieve levering is in strijd met het EU-recht (Richtlijn 2008/118/EG – Artikel 7)
Het Gerecht van de Europese Unie heeft zich op 9 juli 2025 (MK / Ministarstvo financija Republike Hrvatsk (zaak T‑534/24) ECLI:EU:T:2025:682) uitgesproken over accijnzen.
Achtergrond
De Kroatische overheid stelde na een belastingcontrole vast dat een ondernemer ten onrechte btw had afgetrokken op basis van valse facturen voor nooit geleverde aardolieproducten. De douane eiste vervolgens de betaling van accijnzen, omdat deze rechten volgens de nationale wetgeving gevestigd konden worden op basis van deze (valse) facturen. De Kroatische rechter verzocht het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over de verenigbaarheid van deze nationale wetgeving met het EU-recht.
Prejudiciële vraag
De centrale vraag was of de nationale wetgeving, die bepaalt dat accijnzen verschuldigd zijn op grond van een fictieve levering van accijnsproducten vermeld op valse facturen, verenigbaar is met artikel 7 van de Accijnsrichtlijn (Nb. Die met ingang van 13 februari 2023 werd ingetrokken bij Richtlijn (EU) 2020/262 van de Raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns (PB 2020, L 58, blz. 4)).
Beslissing van het Gerecht
Het Gerecht oordeelde dat accijnzen verschuldigd worden op het moment van uitslag tot verbruik, zoals vastgelegd in een uitputtende lijst in de Accijnsrichtlijn. De heffing in dit geval was echter gebaseerd op rechtsmisbruik en valse facturen zonder dat de producten daadwerkelijk waren geleverd, wat niet onder de genoemde gevallen valt. Hoewel lidstaten een legitiem belang hebben bij het beschermen van hun financiële belangen, mogen zij hun bevoegdheden niet uitoefenen in strijd met de bepalingen van de richtlijn.
Conclusie
Artikel 7 van de Accijnsrichtlijn verzet zich tegen een nationale regeling die accijnzen verschuldigd stelt op basis van een fictieve levering van accijnsproducten vermeld op valse facturen. Ter herinnering: per 1 oktober 2025 is de prejudiciële bevoegdheid in zes specifieke aangelegenheden, waaronder accijnzen, overgedragen aan het Gerecht van de Unie.